298 research outputs found

    Comprehensive and effective recording of edaphic characteristics of dune ecosystems as applied in the monitoring project of the Flemish coastal dunes

    Get PDF
    A project was set up in 1996 to monitor management regimes (shrub removal, grazing and mowing) implemented in different nature reserves along the west Belgian coast. The project integrates botanical, zoological, hydrological and pedological research at several levels (Bonte et al., 1997). The soil study aims to produce a comprehensive and effective system of soil description, and in this paper we propose the methodology used for recording soil characteristics at the most detailed research level. The initial period of the monitoring project runs for 3 years

    Morphological characterization of humus forms in coastal dune systems: experience from the Flemish coast and northwest France

    Get PDF
    Humus profiles of dune soils on 46 sites along the Flemish coast and in northwest France were classified according to three classification systems (Delecour, 1980; Green et al., 1993 and Jabiol et al., 1995). These classification systems are not well adapted to young ecosystems on almost pure sand. Problems arose in the keys themselves and in the terminology and criteria which are used to classify the soils

    Management of the Belgian coast: opinions and solutions

    Get PDF
    Since the beginning of the 20th century the Belgian coast has undergone important changes of which an overview is presented here. To determine the view of the Belgian public on the Belgian coast and in order to obtain their opinions and solutions to the problems along the Belgian coast, a questionnaire survey was conducted with a total of 100 respondents divided into five groups, all active in the coastal zone. The five groups included (1) politicians on various levels of authority, (2) coastal entrepreneurs and business people, (3) naturalists and scientists, (4) coastal residents and (5) tourists. Coastal zone problems, as perceived by the different groups, and their solutions are discussed. Former municipalities, in particular, were held responsible for the current coastal problems. Most respondents were skeptic about the application of recent juridical instruments (e.g. the Dune Decree), the structural plans and their power to protect the remaining natural areas. The root of the problems seems to lie in lack of coordination and communication between different authorities responsible for the coastal zone

    Archeologische evaluatie en waardering van de site Keizersberg (Leuven, provincie Vlaams-Brabant)

    Get PDF
    De Keizersberg maakt deel uit van de zuidelijke heuvels van het Hageland die de stad Leuven in het noorden omringen en gekenmerkt worden door steile hellingen en plateauvormige heuveltoppen. Voordat de mens op grote schaal op de Keizersberg ingreep, moeten deze hellingen heel wat minder steil geweest zijn. De dominante positie van de Keizersberg de stad overschouwend en prominent zichtbaar vanuit de benedenstad heeft de mens steeds aangetrokken. Omwille van de topografische kenmerken van de Keizersberg is niet uit te sluiten dat op deze plaats een versterking heeft gestaan in de ijzertijd, de Romeinse periode of de vroege middeleeuwen. Tot nu toe ontbrak hiervoor echter elke aanwijzing. Ook deze studie van de gekende archeologische waarnemingen en vondsten heeft geen bewijzen kunnen aanleveren van menselijke activiteit op de Keizersberg van vóór einde 12de/begin 13de eeuw. Het booronderzoek geeft echter aan waarom dergelijke vondsten (nog) niet aangetroffen werden. Grote delen van het plateau van de Keizersberg zijn vanaf de 13de eeuw immers verschillende meters opgehoogd. Een bevestiging van deze hypothese wordt geleverd door de vondst van enkele aardewerkfragmenten in een proefsleuf die uit de ijzertijd, de Romeinse periode of de vroege middeleeuwen dateren. Dit verklaart ook het feit dat het geofysisch onderzoek in deze zone geen anomalieën aangaf die konden verbonden worden met in de ondergond aanwezige muren en funderingen. De veelvuldige aanwezigheid van stortlagen op grote delen van de Keizersberg en haar hellingen zijn getuigen van de eeuwenlange menselijke bouwijver en de daarmee samenhangende ingrepen in de bodem. Hiervan zijn de middeleeuwse hertogelijke burcht, de commanderij van de tempeliers (opgevolgd door de hospitaalridders), en de 2de stadsomwalling de exponenten op de Keizersberg. De burcht werd waarschijnlijk opgericht in het begin van de 13de eeuw door hertog Hendrik I van Brabant. Het archeologisch onderzoek heeft dit niet kunnen bevestigen noch weerleggen. Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat de burcht één of meerdere voorlopers kende. Indien op de Keizersberg een neerhof als onderdeel van een motte aanwezig was, is het denkbaar dat er, als voorloper van de burcht en misschien zelfs op dezelfde locatie gelegen, ook een opperhof heeft gelegen. Indien het opperhof op de plaats van de burcht lag, zal hiervan waarschijnlijk elk spoor uitgewist zijn door de bouw van de burcht en het graven van de gracht er omheen. De expansie- en defensiepolitiek van de hertogen van Brabant ging immers gepaard met de uitbouw van een administratie en de oprichting van burchten. Qua architectuur is de hertogelijke burcht van de Keizersberg een typevoorbeeld van de ronde hoogteburchten. De burcht was aan de west-, noord- en oostzijde omgeven door een brede en diepe (droge) gracht. In de 13de eeuw was Leuven nog de onbetwiste hoofdstad van het hertogdom Brabant, al zou het tij snel keren. Na de opname van het hertogdom van Brabant door achtereenvolgens het Bourgondische (1430) en Habsburgse rijk (1482) en na het insluiten van de site binnen een nieuwe stadsomwalling vanaf 1357, verbleven machthebbers als Keizer Karel (1ste helft 16de eeuw) en de aartshertogen Albrecht en Isabella (eind 16de begin 17de eeuw) slechts kort en sporadisch in de burcht, die werd beheerd door lokale kasteelheren. Door de verminderde status van de burcht, was er ook minder aandacht (en geld) voor onderhouds- en herstellingswerken. De burcht had immers stabiliteitsproblemen en bleef niet gespaard van branden. Hierdoor trad vanaf het midden van de 17de eeuw een fase van verval in, met sloopactiviteiten en ruiming van ingestorte delen. In het oostelijk deel van de Keizersberg bevond zich de commanderij. Deze zou opgericht zijn door de tempeliers tussen 1184 en 1220, dus nog voor de bouw van de burcht. De kapel van de commanderij was aan Sint-Niklaas gewijd, maar vanaf het midden van de 15de eeuw werd ze meestal Sint-Janskerk(je) genoemd gezien de kerk toen herbouwd werd. In die periode was de kerk een drukbezocht pelgrimsoord. Van de commanderij is op zich niet veel bewaard gebleven. Naast de schapenstal en een waterput, bevinden zich nog een aantal (keer)muren en dagzomende funderingen op het terrein van de commanderij. Verspreid over het terrein bevinden zich ook nog bouwelementen die hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn van de gebouwen van de commanderij. In de ondergrond zitten echter heel wat meer resten van de commanderij bewaard. Het proefsleuvenonderzoek binnen deze zone heeft aangetoond dat er inderdaad resten van bebouwing van de 13de tot de 20ste eeuw in de ondergrond aanwezig zijn. Deze resten bevinden zich onmiddelijk onder het maaiveld en zijn dus zeer kwetsbaar voor nieuwe bodemingrepen. De vondst van twee menselijke skeletten uit de periode 13de tot 18de eeuw bewijzen dat er binnen deze zone ook een begraafplaats was, waarschijnlijk rondom de Sint-Niklaas/Sint-Janskerk. Ook het geofysisch onderzoek gaf tal van aanwijzingen naar funderingen, wegen,... in de bodem die in verband kunnen gebracht worden met de commanderij én de bebouwde zone van die commanderij mee kunnen helpen afbakenen. Bij de bouw van de 2de stadsomwalling rond Leuven (14de eeuw) kwam de Keizersberg binnen de stad te liggen (intra muros). Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat een deel van de 2de stadsomwalling binnen de site van de Keizersberg was gelegen. Deze wal was al grotendeels weg gegraven vóór de aanleg van de Ludenscheidsingel in 1972. Er zijn echter aanwijzingen dat er nog funderingen in de bodem aanwezig kunnen zijn. Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat van de 12de tot de 20ste eeuw nog op andere plaatsen (resten van) bebouwing stond op de Keizersberg. De visuele terreinopname en het booronderzoek heeft verder ook aangetoond dat de grondstoffen van de Keizersberg ook door de mens ontgonnen werden en een grondige bodemkundige studie reveleerde de aanwezigheid van uitzonderlijk goed bewaarde hortizolen, bodems die zich ontwikkeld hebben onder grond die lange tijd (> 500 jaar) in gebruik was als moestuin. Ook zones op de Keizersberg waar geen bebouwing is geweest kunnen dus toch een hoge erfgoedwaarde hebben. Op basis van deze en nog meer resultaten en van een waardering op basis van de criteria besluit het rapport dat deze archeologische site een hoge inhoudelijke, vormelijke en belevingswaarde heeft en het areaal van de Keizersberg in aanmerking komt voor bescherming. De synthesekaarten opgesteld op basis van de resultaten van dit onderzoek, kunnen dienen voor het opstellen van een erfgoedbeheersplan voor deze site

    Glucocorticoid receptors, brain-derived neurotrophic factor, serotonin and dopamine neurotransmission are associated with interferon-induced depression

    Get PDF
    BACKGROUND: The role of inflammation in mood disorders has received increased attention. There is substantial evidence that cytokine therapies, such as interferon alpha (IFN-alpha), can induce depressive symptoms. Indeed, proinflammatory cytokines change brain function in several ways, such as altering neurotransmitters, the glucocorticoid axis, and apoptotic mechanisms. This study aimed to evaluate the impact on mood of initiating IFN-alpha and ribavirin treatment in a cohort of patients with chronic hepatitis C. We investigated clinical, personality, and functional genetic variants associated with cytokine-induced depression. METHODS: We recruited 344 Caucasian outpatients with chronic hepatitis C, initiating IFN-alpha and ribavirin therapy. All patients were euthymic at baseline according to DSM-IV-R criteria. Patients were assessed at baseline and 4, 12, 24, and 48 weeks after treatment initiation using the Patient Health Questionnaire (PHQ), the Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), and the Temperament and Character Inventory (TCI). We genotyped several functional polymorphisms of interleukin-28 (IL28B), indoleamine 2,3-dioxygenase (IDO-1), serotonin receptor-1A (HTR1A), catechol-O-methyl transferase (COMT), glucocorticoid receptors (GCR1 and GCR2), brain-derived neurotrophic factor (BDNF), and FK506 binding protein 5 (FKBP5) genes. A survival analysis was performed, and the Cox proportional hazards model was used for the multivariate analysis. RESULTS: The cumulative incidence of depression was 0.35 at week 24 and 0.46 at week 48. The genotypic distributions were in Hardy-Weinberg equilibrium. Older age (p = 0.018, hazard ratio [HR] per 5 years = 1.21), presence of depression history (p = 0.0001, HR = 2.38), and subthreshold depressive symptoms at baseline (p = 0.005, HR = 1.13) increased the risk of IFN-induced depression. So too did TCI personality traits, with high scores on fatigability (p = 0.0037, HR = 1.17), impulsiveness (p = 0.0200 HR = 1.14), disorderliness (p = 0.0339, HR = 1.11), and low scores on extravagance (p = 0.0040, HR = 0.85). An interaction between HTR1A and COMT genes was found. Patients carrying the G allele of HTR1A plus the Met substitution of the COMT polymorphism had a greater risk for depression during antiviral treatment (HR = 3.83) than patients with the CC (HTR1A) and Met allele (COMT) genotypes. Patients carrying the HTR1A CC genotype and the COMT Val/Val genotype (HR = 3.25) had a higher risk of depression than patients with the G allele (HTR1A) and the Val/Val genotype. Moreover, functional variants of the GCR1 (GG genotype: p = 0.0436, HR = 1.88) and BDNF genes (Val/Val genotype: p = 0.0453, HR = 0.55) were associated with depression. CONCLUSIONS: The results of the study support the theory that IFN-induced depression is associated with a complex pathophysiological background, including serotonergic and dopaminergic neurotransmission as well as glucocorticoid and neurotrophic factors. These findings may help to improve the management of patients on antiviral treatment and broaden our understanding of the pathogenesis of mood disorders

    A hard nut to crack : regulatory failure shows how rating really works

    Get PDF
    Credit rating agencies such as Moody’s and Standard & Poor’s are key players in the governance of global financial markets. Given the very strong criticism the rating agencies faced in the wake of the global financial crisis 2008, how can we explain the puzzle of their survival? Market and regulatory reliance on ratings continues, despite the shift from a light-touch to a mandatory system of agency regulation and supervision. Drawing on the analysis of rating agency regulation in the US and the EU before and after the financial crisis, we argue that a pervasive, persistent and, in our view, erroneous understanding of rating has supported the never-ending story of rating agency authority. We show how treating ratings as metrics, private goods, and independent and neutral third-party opinions contributes to the ineffectiveness of rating agency regulation and supports the continuing authoritative standing of the credit rating agencies in market and regulatory practices

    Evaluatie en waardering van de archeologische sites Rooiveld-Papenvijvers(Oostkamp, provincie West-Vlaanderen)

    Get PDF
    Dit rapport beschrijft de resultaten van het waarderend onderzoek op de archeologische sites Rooiveld-Papenvijvers in Oostkamp (West-Vlaanderen). De oudste sporen van menselijke activiteit in dit gebied gaan terug tot het mesolithicum. De bewoning tijdens het neolithicum is goed gedocumenteerd. Naast de opgegraven nederzetting te Waardamme Vijvers, leverde het proefsleuvenonderzoek te Papenvijvers een finaal-neolithische site (3de millennium cal BC). Verder leverden de beperkte prospecties op verschillende plaatsen, waaronder Oostkamp Nieuwenhove en Hertsberge Papevijvers, lithische artefacten op die naar alle waarschijnlijkheid tot een niet nader te bepalen fase van het neolithicum behoren. Deze situatie is vrij uniek voor Vlaanderen. Neolithische bewoning in de zandige delen van Vlaanderen ontbrak tot nog toe vrijwel, met uitzondering van enkele graven van de Klokbekercultuur. De opgraving te Waardamme Vijvers is bijzonder vanwege de ontdekking van de eerste en vooralsnog enige huisplattegrond uit het neolithicum in Vlaanderen. Sporen uit de bronstijd zijn dankzij de luchtfotografie heel talrijk in het gebied. Het desktop onderzoek leverde in totaal een negental cirkelvormige structuren op die naar alle waarschijnlijkheid mogen geïnterpreteerd worden als resten van grafheuvels uit de vroege en midden-bronstijd. Het is ook duidelijk dat de regio in de bronstijd bewoond was, o.a. door de opgraving op de site Waardamme Vijvers. Voor de ijzertijd is de situatie vermoedelijk gelijklopend. De enige nederzetting die uit deze periode werd aangetroffen komt eveneens uit de opgraving in Waardamme Vijvers. Voor de Romeinse periode beschikken we slechts over de sporen van een grafveld op Waardamme Vijvers en keramiekvondsten. Latere periodes zijn alleen via cartografische bronnen gedocumenteerd. Het rapport eindigt met aanbevelingen voor verder onderzoek en beheer van dit gebied
    corecore